Mijn moeder is er niet meer. Een laatste zucht uit een lichaam waaruit haar persoonlijkheid al heel lang verdwenen is.
Mijn broers, zussen en ik waken om beurten. Het levert mooie gesprekken op, herinneringen aan vroeger, dingen die we vergeten waren of gewoon te leuk zijn om niet nog een keer te vertellen. We gieren het soms uit, terwijl mijn moeder op de achtergrond zachtjes ligt te ademen. Vanuit onze ooghoeken houden we haar in de gaten.
Al die keren dat we al afscheid van haar hebben genomen maken dit einde iets lichter. Ze wilde graag een rustig einde, slapen, wegglijden zonder pijn. Het is haar gegund. We strijken over haar haar, geven haar een kus, strelen haar hand. ‘Ga maar, mam, het is goed zo’. Na zeven dagen vindt ze het welletjes.
De uitvaart is mooi. Teksten, muziek, gezang. Tranen en gegrinnik. Kindertekeningen en rozen, heel veel rozen. En veel armen om ons heen, lieve familie, vrienden, buren, verzorgers. Ze was geliefd.
Een van haar ringen is voor mij, dat was al zo besloten. Ik neem hem graag mee naar huis. De juwelier die ik een paar dagen later bezoek, helpt me uit de droom. ‘Als ik die ga schoonmaken, valt hij al uit elkaar’. Zo versleten. Eigenlijk wel passend, mijn moeder was ook tot op de draad versleten. Hij geeft me een paar tientjes voor het goud, de rest is het redden niet meer waard.
Het is een domper, ik had me erop verheugd elke dag naar de ring te kunnen kijken en aan haar te kunnen denken. Ook al heb ik daar natuurlijk eigenlijk helemaal geen ring voor nodig. Maar een fysieke herinnering… ik had het mooi gevonden .
Zus belt me, moeder had nog een verrassing voor ons allemaal. Een spaarpotje. Gedeeld door vijf, genoeg voor een mooie ring. Niet de hare, wel door haar gegeven. Een letterlijk schitterende herinnering. Dank je, mam.